Strafrecht versluiert
In dit artikel:
De auteur betoogt dat het Nederlandse strafproces niet is ingericht op echte waarheidsvinding en pleit voor een ander, herstelgericht perspectief. Omdat het systeem primair draait om het bewijzen van een tenlastelegging en omdat verdachten wettelijk het zwijgen mogen behouden, blijft veel maatschappelijke context buiten beeld. Daardoor reduceren strafzaken vaak tot een juridische quarantaine: de daad wordt losgekoppeld van de levenswereld waarin zij plaatsvond, en persoonlijke omstandigheden van verdachten worden oppervlakkig behandeld — veelal via DSM-classificaties in plaats van breed sociaal-psychologisch onderzoek.
Als illustratie bespreekt de auteur meerdere dossiers. Een voorbeeld is een dodelijke klap in een gezin waarbij de discussie in de rechtszaal verzandt in het onderscheid tussen moord en doodslag, terwijl de vraag naar de impact op achterblijvende kinderen grotendeels wordt verwaarloosd. Centraal staat de casus van Carlo Heuvelmans, doodgeschopt op Mallorca in juli 2021: zeven jongvolwassen verdachten, ouders die hun kroost snel terughalen en een verdedigingsstrategie van zwijgen en ontkennen. Het Openbaar Ministerie eiste zware straffen (soms tien jaar), maar de uiteindelijke veroordelingen betroffen vooral openlijk geweld en relatief korte gevangenisstraffen; voor de meeste verdachten faalde een doodslagtitel. De uitspraak illustreert volgens de auteur dat niet-nemen van verantwoordelijkheid vaak loont en dat het strafproces geen prikkel biedt voor openheid of herstel.
Verder wijst de bijdrage op structurele factoren: wijdverbreid geweld tegen vrouwen, alcohol als weinig besproken factor bij geweldsuitbarstingen, en een opvoedingscultuur waarin vaders vaak afwezig zijn. De juridische praktijk — advocaten die bij het eerste politiebezoek tot zwijgen adviseren en strategieën ontwikkelen om verklaringen te sturen — werkt volgens de auteur mee aan het verhullen van de waarheid. Hij noemt soortgelijke problematiek in andere grote zaken (zoals Nicky Verstappen en de Tattoo-killers) om te laten zien dat hoge vorderingen en sensationele processen lang niet altijd leiden tot gerechtigheid zoals het publiek die verwacht.
Als alternatief stelt de schrijver een tweefasig model voor: eerst een procedure gericht op het vaststellen van de feiten zonder onmiddellijke strafdreiging; daarna een fase waarin wordt onderzocht wat nodig is om slachtoffers, nabestaanden en daders zo veel mogelijk te laten herstellen en samen verder te kunnen — mits maatschappelijk draagvlak. Kritische belemmeringen daarbij zijn diepgewortelde opvattingen over schuld en vergelding, de masculiene aard van het strafrecht en praktische moeilijkheden zoals massaprocessen (bijvoorbeeld Marengo) die dialoog onmogelijk maken.
De auteur sluit met een normatieve oproep: minder focus op vergelding en meer op vergeving, verzoening en preventie (onder meer door opvoeding en aandacht voor alcoholproblematiek). Tevens wijst hij op de inefficiëntie van veel korte detenties en de maatschappelijke kosten van de huidige aanpak, en suggereert dat een meer herstelgerichte benadering zowel menselijke als financiële winst kan bieden.