Schriftelijk voorbehoud stuit verjaring ontbindingsvordering niet
In dit artikel:
De Hoge Raad bevestigt dat de verjaringstermijn voor een vordering tot ontbinding vijf jaar bedraagt (art. 3:311 lid 1 BW) en verduidelijkt hoe deze verjaring kan worden gestuit. Een enkele schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zijn recht voorbehoudt is niet voldoende om verjaring van een ontbindingsvordering te stoppen; stuiting vereist in beginsel een schriftelijke aanmaning gevolgd binnen zes maanden door een daad van rechtsvervolging, of een andere wettelijk erkende stuitingshandeling (art. 3:316 of 3:318 BW). De Hoge Raad benadrukt dat uit het arrest Van Dam & Post/Kringkoop (2002) niet volgt dat de regeling van art. 3:317 lid 1 BW ook voor ontbindingsvorderingen geldt wanneer die worden gecombineerd met een vordering tot nakoming. Dat eerdere arrest geldt slechts voor vorderingen tot terugbetaling en schadevergoeding die met ontbinding worden gecombineerd; voor de ontbinding zelf blijft de gewone stuitingsregeling van toepassing. Praktische consequentie: wie ontbinding wil veiligstellen moet meer doen dan een kort schriftelijk voorbehoud; tijdig aanmanen en binnen de wettelijke termijnen daadwerkelijk rechtsmaatregelen nemen of een andere geldige stuiting verrichten.