Mr. X door tijd van klacht bevrijd

woensdag, 17 december 2025 (15:34) - Het advocatenblad

In dit artikel:

Op 27 januari 2020 kreeg mr. X van een mediator de opdracht om namens een echtpaar een gezamenlijk echtscheidingsverzoek in te dienen. Mr. X bevestigde op 30 januari telefonisch dat beide partijen de afspraken en juridische gevolgen begrepen. De rechtbank sprak de echtscheiding uit op 13 februari 2020; op 17 februari bevestigden beide partijen nogmaals hun instemming en tekenden zij de akte van berusting. De vrouw werd op 19 februari 2020 onder bewind gesteld; in april tekende zij samen met haar bewindvoerder de notariële akte van verdeling van de woning. Het bewind werd op 27 december 2023 beëindigd.

Op 1 augustus 2024 diende de vrouw een klacht in tegen mr. X, die door de deken op 8 juli 2025 naar de Raad van Discipline Arnhem‑Leeuwarden werd verwezen. Zij stelde dat mr. X haar wilsbekwaamheid destijds niet had onderzocht en dat zij vanwege een bipolaire stoornis en vermeende verkeerd gestelde medicatie niet in staat was de gevolgen te overzien, waardoor zij financieel benadeeld zou zijn. De door haar overgelegde medische stukken werden door mr. X betwist.

De raad verwees naar artikel 46g Advocatenwet: de klachttermijn van drie jaar begon volgens de raad te lopen begin maart 2020, omdat mr. X tot eind februari 2020 werkzaamheden verrichtte. De vrouw kon niet aantonen dat zij pas in 2024 in staat was een klacht in te dienen; de vroege betrokkenheid van de bewindvoerder bij de notariële afwikkeling versterkte die twijfel. De raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en verklaarde de klacht niet‑ontvankelijk.