Het EHRM als bedreiging voor de trias politica: feit of fictie?
In dit artikel:
Negen Europese regeringsleiders stuurden dit jaar een open brief — recent door zeven andere landen, waaronder Nederland, gesteund — waarin zij oproepen tot een “nieuwe, open-minded discussie” over de uitleg van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hun zorg richt zich vooral op artikelen 3 (verbod op foltering) en 8 (recht op privé- en gezinsleven) in het licht van uitzettingen van illegale migranten die zijn veroordeeld voor ernstige delicten. Volgens de ondertekenaars legt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) deze artikelen te ruim uit, waardoor nationale asiel- en immigratiepolitiek te weinig speelruimte zou houden.
De secretaris-generaal van de Raad van Europa reageerde terughoudend: debat is nuttig, maar het hof mag niet gepolitiseerd worden en mag geen politieke druk ondervinden. Die waarschuwing is relevant, maar betekent niet dat vraagtekens bij de institutionele balans geen plaats mogen hebben. De kernvraag is of binnen het EVRM-stelsel voldoende checks and balances bestaan om te voorkomen dat de rechterlijke macht de andere staatsmachten overheerst — met andere woorden: is de trias politica in balans?
Dat evenwicht is problematisch omdat het EVRM en de uitspraken van het EHRM boven nationale wetten staan en het verdrag door 46 staten wordt gedragen; verandering van de inhoud vergt unanimiteit en is daardoor vrijwel onmogelijk. In nationale rechtsstelsels kunnen wetgevers en rechters elkaar nog eenvoudig corrigeren of wetten aanpassen; op Europees niveau bestaan vergelijkbare contramachten niet in die mate. De Parlementaire Assemblee en het Comité van Ministers van de Raad van Europa kunnen wel aanbevelingen doen, maar hebben beperkte invloed op de inhoudelijke koers van het hof.
Toch zijn er formele en praktische instrumenten die de invloed van het hof temperen. Procedurele mogelijkheden zijn intern appel naar de Grote Kamer, interventies door verdragsstaten, en de bevoegdheid van het Comité van Ministers om met gekwalificeerde meerderheid nadere uitleg aan het EHRM te vragen. Ook is de rechterlijke praktijk zelf vaak terughoudend: het EHRM hanteert subsidiariteit, een margin of appreciation op tal van terreinen en een procedurele toetsing die zich vaak beperkt tot de vraag of staten zorgvuldig belangen hebben afgewogen.
Wil men de balans verder versterken, dan zijn er een aantal handelingsopties: staten kunnen actiever procedures in Straatsburg volgen en waar nodig interveniëren; wetgevers en nationale rechters kunnen explicieter de dialoog met het hof zoeken in wetsmotiveringen en uitspraken; er kan vaker een advisory opinion bij het EHRM worden aangevraagd; en desgewenst zou het Comité van Ministers met gekwalificeerde meerderheid het hof kunnen verzoeken een eerdere juridische regel te heroverwegen.
Kritiek op het EHRM zal blijven bestaan en dat is niet per se onwenselijk: het hof blijft een beschermingsmechanisme voor individuen en minderheden die binnen democratische processen soms kwetsbaar zijn.