De appeltechniek in theorie en praktijk
In dit artikel:
Sander ter Schuur (masterscriptie, Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Rechtsgeleerdheid; begeleiders mr. P. Koerts en prof. mr. dr. M. Wissink; cijfer 9) onderzoekt in zijn scriptie de zogenoemde appeltechniek: wanneer moet de appelrechter ambtshalve toetsen aan openbare orde, in het bijzonder bij oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten? Hij bekijkt de grenslijnen van die toetsing, de formulering in wetgeving en de praktijkuitleg door rechters, met speciale aandacht voor de Richtlijn oneerlijke bedingen die in art. 6.5.3 BW is opgenomen. De studie is opgebouwd uit drie delen: een overzicht van het Nederlandse hogerberoepsproces (art. 23–25 Rv en Hoge Raad-jurisprudentie), een behandeling van relevante Unierechtelijke beginselen en jurisprudentie over ambtshalve toetsing, en tenslotte empirisch onderzoek gebaseerd op bestaand onderzoek en interviews met appelrechters bij verschillende gerechtshoven. Belangrijkste conclusies zijn dat theorie en praktijk soms tegenstrijdig zijn, dat er grote verschillen bestaan tussen eerste aanleg en hoger beroep, en dat er verrassend weinig eerder onderzoek is gedaan; in de scriptie beantwoordt de auteur ook welke rechter — Hoge Raad of HvJ EU — zwaardere eisen stelt aan ambtshalve toetsing.