Collectieve Mensenrechten en Klimaatverandering
In dit artikel:
Jolein Holtz onderzocht in haar proefschrift hoe collectieve mensenrechten de mensenrechtenbenadering van klimaatverandering effectiever kunnen maken door deze rechten ontologisch te herlezen. Ze verdedigde haar werk op 16 oktober 2025 aan de juridische faculteit van de Universiteit Leiden; promotoren waren prof. Carsten Stahn en prof. Daniëlla Dam‑de Jong. Het proefschrift, uitgegeven door het E.M. Meijers Instituut (MI 451), volgt een ‘levenscyclus’ van collectieve rechten: theorie, toepassing en proceduralisering.
Holtz start vanuit een interdisciplinair ontologisch perspectief: individuele mensenrechten zijn geworteld in het naturalisme — een denkkader dat een scherp onderscheid maakt tussen innerlijk (ratio) en extern (materieel) en de staat als centrale actor ziet via het sociaal contract. Collectieve mensenrechten passen volgens haar bij andere manieren van ‘zijn’ die dat dualisme niet maken; zij kennen een minder centrale rol voor de staat en benadrukken nauwere verbindingen met het gemeenschappelijk goed. Dat verklaart ook waarom collectieve rechten vaak gekerstend worden als afwijkend of moeilijk in te passen in het traditionele mensenrechtenkader.
De auteur illustreert die andere ontologie aan de hand van drie bestaande collectieve kaders: de rechten van oorspronkelijke bewoners, de rechten van boeren en boerinnen en het Afrikaans mensenrechtenstelsel. Deze systemen delen kenmerken zoals proximiteit tot het gemeenschappelijke, een alternatieve verhouding tot staatsmacht en een tegenstand tegen westerse koloniale en kapitalistische logica’s. Zulke elementen maken collectieve rechten geschikt om klimaatproblematiek aan te pakken: klimaatverandering kent geen enkele dader‑staat en de schade is verweven met lokale omgevingen en langere tijdshorizonten. Een collectief subject kan die verwevenheid en temporele dimensies beter vatten, waardoor kortetermijndenken wordt tegengegaan en ook natuurschade als relevante schade kan tellen.
In de toepassingsfase analyseert Holtz met name het recht op zelfbeschikking, en specifiek de tweede alinea die stelt dat een volk nooit zijn bestaansmiddelen mag worden ontnomen. Vanuit een ontologische lezing zou die absolute norm in de klimaatcontext gemakkelijker klimaatimpact als ernstig en voorzienbaar kunnen kwalificeren, en normatieve bescherming kunnen bieden die verder reikt dan louter staatsaansprakelijkheid — ook groepen staten en niet‑statelijke actoren kunnen worden geraakt. Een belangrijk obstakel blijft echter dat rechterlijke procedures en bewijsregels doorgaans naturalistisch geïnterpreteerd worden, wat de praktische inzetbaarheid van deze ontologische benadering belemmert.
Daarom bespreekt Holtz in de derde fase procedurele mogelijkheden: de reikwijdte van belanghebbenden (legal standing), extraterritoriale effecten en schadevergoeding. Ze laat zien dat in al deze domeinen collectieve interpretaties bestaan die ruimte scheppen voor ontologische flexibiliteit en zo de toepasbaarheid van collectieve mensenrechten in klimaatzaken kunnen vergroten.
De conclusie is dubbel: er is een stevige basis om collectieve mensenrechten ontologisch te reconstrueren en procedureel te verankeren als instrument tegen klimaatverandering; maar als dat niet gebeurt, blijft interpretatie beperkt tot naturalistische idealen — die zelf mede ten grondslag liggen aan neoliberale en kapitalistische structuren die de klimaatcrisis hebben versterkt. Holtz pleit daarom voor ruimte binnen het mensenrechtenstelsel voor andere ontologieën, niet alleen als bescherming van lokale levenswijzen maar ook als krachtige hefboom voor ecologisch evenwichtiger oplossingen.